Van genetische gedragingen tot erfelijkheid.
In hoeverre gedrag genetisch vastgelegd is bestaat nog geen duidelijkheid. In ieder geval worden veel gedragingen beïnvloed door onze genen. Veel voorbeelden van genetische gedragingen kennen we van honden. Honden met een bepaald gedragspatroon werden gekruist met een ander gedragspatroon waaruit wederom een nieuwe combinatie mogelijk werd. In tegenstelling tot deze erfelijkheid hangt het bij polygene erfelijkheid af van meer dan één genenpaar. Dit betekent dus, dat het niet een alles of niets situatie is. In hoeverre intelligentie erfelijk bepaald wordt is ook niet geheel duidelijk.
Hiervoor werd veel onderzoek gedaan. Met name onderzoek naar verschillen tussen familieleden leende zich hier bij uitstek voor. Onderzoek door Galton (1869) toont een correlatie tussen broers en zussen aan van ongeveer .47 Dit bewijst echter nog geen erfelijkheid van verstandelijke vermogens. Nog interessanter wordt het wanneer we onderzoek naar tweelingonderzoek nader bestuderen. Met name het onderzoek tussen twee-eiige tweelingen en één-eiige tweelingen kan uitwijzen, dat bepaalde eigenschappen erfelijk zijn. Tenslotte vormt een één eiige tweeling, twee kinderen uit één eicel, een volkomen identieke tweeling. Verschilt een eigenschap bij hen niet, terwijl dat bij een twee-eiige dat wel doet, kan dat duiden op een genetische bepaling. Onderzoek naar het IQ toont aan, dat deze tussen twee-eiige tweelingen die samen opgegroeid zijn een correlatie van .60 is. Bij identieke tweelingen die samen opgegroeid zijn is dat .86 ( Buchard en McGue, 1981).
Er is dus een duidelijk genetisch deel dat van invloed is op de ontwikkeling van intelligentie bij de mens. Natuurlijk vormen omgevingsfactoren net zo goed een belangrijk onderdeel. Denk maar eens aan de gezinssituatie waar je in opgroeide, de buurt waar je in woonde, de school waar je op zat. Alle situaties, voorbeelden, geuren, smaken, alles heeft invloed op de ontwikkeling van je intelligentie.